Hoofdstuk 5


Opgeruimd staat netjes






Nadat Sam Suffie uit zijn hut was gevlucht had hij een paar dagen rondgedoold, tot hij een afgelegen schuur ontdekte. Het was natuurlijk niet zijn 'villa' aan de rand van de stad, maar de schuur leek hem een geschikte schuilplaats. Sam vatte het plan op om zich zo goed mogelijk in te richten en een gunstig ogenblik af te wachten om naar huis terug te keren.
Sam ging op het hooi zitten dat op de grond lag. Hij trok zijn schoenen en stukgelopen sokken uit. Ook de schoenzolen hadden geleden onder de gedwongen wandeling. Hij bewoog zijn pijnlijke tenen en liet zich met een zucht achterover in het hooi vallen.
Eindelijk kon Sam uitblazen. Ondanks alles was hij gelukkig met zijn ontdekking. Hij voelde zich veilig in de schuur. Hij sloot de ogen en lag net een beetje te sluimeren toen hij een auto aan hoorde komen. Het was een politiewagen die regelrecht op de schuur afreed.
De schrik sloeg Sam om het hart. Zijn eerste gedachte was dat iemand de politie had gewaarschuwd. Ze zouden hem vast van landloperij verdenken. Met zijn ruige baard, versleten knapzak, kapotte schoenen en gekreukte kleren zag hij er werkelijk als een zwerver uit.
Als men je aantreft zonder middelen van bestaan, zoals dat heet, dan word je opgesloten. Als je geluk hebt, voor korte tijd. Maar dat kan ook tegenvallen. Ze kunnen je verdenken van diefstal en andere misdrijven die er in de buurt zijn gepleegd en waarvan je zelfs nooit hebt gehoord. Maar probeer dat eens te bewijzen! Ze kunnen je weken in voorarrest houden om je door de rechter van instructie aan de tand te laten voelen. Het idee om achter de tralies te komen bracht Sam in paniek. Het kon hem geen bliksem schelen dat ze hem alles afnamen. Maar zijn vrijheid was hem te lief. Met verbazingwekkende snelheid graaide Sam zijn spullen bij elkaar en klom op een ladder die tegen de hooistapel stond. Toen hij boven was trok hij de ladder op en wierp zich in het hooi.
De auto reed de schuur in en twee politieagenten stapten uit. Sam gluurde voorzichtig over de rand van de hooistapel. Tot zijn grote verwondering schenen de agenten hem niet te zoeken. Ze trokken vlug hun uniformjassen uit, zetten hun petten af en gooiden alles in de auto. Sam begon te zweten van benauwdheid, want nu herkende hij Meck en Buf. Stel je voor; al die moeite die hij had gedaan om de twee boeven te ontlopen en daar kwamen die kerels uitgerekend zijn schuur binnenvallen!
Hij zag hoe de twee mannen hun gezicht en handen schoonspoelden in een roestige drinkbak voor het vee. Sam kroop muisstil nog een beetje verder achteruit zodat hij kon luisteren zonder zelf opgemerkt te worden.
'Er zal wat voor ons zwaaien als de baas hoort dat Nort de koster van Vellem uit de schuilkelder heeft gehaald en ons bijna te pakken kreeg,' bromde Buf.
'Dat hoeft hij toch niet zo precies te weten,' oordeelde Meck. 'Vaag blijven.'
Buf antwoordde: 'Als hij in de gaten krijgt dat wij...'
Meck onderbrak hem:
'Hij weet niets. En als hij er ooit achter komt zijn we buiten bereik!'
Ze gingen een poosje zwijgend voort met toilet maken voor zover dat mogelijk was, want hun kleren kregen ze niet schoon.
'Wat zouden ze met onze wagen gedaan hebben?' vroeg Buf.
'Dat komen we wel te weten. En als die verduivelde Nort ons dan nog gaat dwarszitten...' Meck hield op. Hij hoorde een auto aankomen.
'De baas!' zei hij.
De wagen hield op korte afstand van de schuur stil. Een rijzige man stapte uit. Hij keek rustig aar de schuur en toen op zijn horloge. Het was twee minuten voor vier.
'Let op,' fluisterde Meck, die ook op zijn horloge keek: 'Te vier uur precies komt hij binnen.'
'De griezel,' huiverde Buf.
De baas stapte inderdaad klokslag vier binnen. Hij zag eruit als een heer. Hij stak een sigaret op in een lang sigarettepijpje en bespaarde zijn handlangers de moeite van een verklaring.
'Nort is ontsnapt,' zei hij op een toon van iemand die volkomen op de hoogte is.
De twee mannen konden niet anders doen dan knikken, Meck eigenwijs en Buf schaapachtig.
'Toen ik vanmiddag langs Vellem reed, heb ik daar mijn licht opgestoken,' vervolgde hij. 'Dat was trouwens niet moeilijk. Het dorp gonsde als een bijenkorf door de gebeurtenissen in Mimosa...'
'Het is allemaal begonnen met de koster,' foeterde Buf. 'Die stommeling!'
'Dat zijn dan drie stommelingen,' zei de baas, 'met jullie twee erbij.'
Na een drukkende stilte vervolgde hij:
'Ik had jullie gezegd dat alles zo onopvallend mogelijk moest verlopen. En wat doen jullie? Sensatie maken en herrie schoppen in een dorp waar nooit wat gebeurt!'
'De baas kreeg de politiewagen in de gaten. Hij trok de wenkbrauwen op:
'Wat moet dat?'
'We zijn met onze auto tegen een boom gereden, de stuurinrichting was kapot. Daarom hebben we die politiewagen moeten lenen,' zei Meck.
'Dat ontbrak er nog net aan!'
De baas keek zeer misprijzend. Hij keerde zijn trawanten de rug toe en liet ze even aan hun lot over. Buf maakte een ongerust gebaar naar zijn maat. Meck reageerde met een nijdige grimas.
'Stop ermee. Ik heb ogen in mijn rug!' klonk het snijdend.
Meck en Buf hielden zich stil als betrapte schooljongens. Tenslotte keerde de baas zich om en rekende met ze af:
'Jullie hebben die zaak hopeloos verknoeid... De buit verspeeld, Nort gemist en de politie op je nek gehaald... Ik kan jullie verdere medewerking niet meer gebruiken. Verdwijnt, zo vlug mogelijk.'
Hij keek dwars door ze heen en besloot op dreigende toon:
'Wat er ook gebeurt, jullie hebben er alle belang bij te zwijgen. Begrepen?'
De twee mannen knikten. De baas verliet de schuur.
'We zullen verdwijnen,' zei Meck woedend toen de bendeleider was weggereden. 'Maar eerst moeten we nog een karweitje opknappen... Om te beginnen kan die politiewagen hier niet open en bloot blijven staan.'
Met een gaffel haalden Meck en Buf het hooi omlaag en bedekten de auto ermee. Sam moest zich ijlings terugtrekken omdat de mannen de stapel waarop hij lag dreigden neer te halen. Toen ze klaar waren verlieten ze direct de schuur.
Sam bleef alleen achter. Hij was uit zijn woning gevlucht omdat hij niet verder bij die zaak betrokken wilde worden. En nu dreef het toeval hem er precies midden in. Als het een toeval was tenminste. Misschien had de voorzienigheid juist Sam uitgekozen als onvrijwillige getuige van het onderhoud tussen de baas en zijn helpers. Want het leed geen twijfel dat hij belangrijke dingen had gehoord. Sam aarzelde geruime tijd tussen zijn angst voor de geduchte bendeleider en zijn geweten. Tenslotte besloot hij naar Vellem te gaan om te proberen Nort te bereiken.

Nort had de auto van Meck en Buf naar het autokerkhof naast de garage laten slepen. Op zijn verzoek werd de wagen in een kleine vrije ruimte gereden. Daaromheen stonden afgedankte autobussen, personenwagens en landbouwtractoren zo dicht op elkaar dat er slechts een paar nauwe doorgangen vrij bleven. Ze waren er juist mee klaar toen pastoor Ems op het terrein verscheen. Hij nam Nort apart:
'Er is een man in de kerk die u wil spreken, mijnheer Nort. Hij zegt dat hij Sam Suffie het.'
Toen Nort de naam hoorde ging hij onmiddellijk mee. Onderweg vertelde Ems dat hij Sam in de kerk had aangetroffen, achter een pilaar. De man deed erg schuw. Hij wilde vooral niet gezien worden. Ems leidde Nort door de kerk naar de sakristie waar hij Sam zolang had ondergebracht.
Die had zich verstopt achter een kazuifel die aan een haak hing. Hij kwam pas te voorschijn toen Nort in de sakristie verscheen.
'Dag Sam,' groette Nort. 'Blij je te zien!'
Aan Sams gezicht kon je best merken dat zijn genoegen niet onverdeeld was.
'Mijnheer Nort,' begon hij, 'ik heb Meck en Buf gezien met een man die ze 'baas' noemden...'
'O!' zei Nort, een en al oor.
Ze gingen aan tafel zitten. Pastoor Ems, die in de deuropening was blijven staan, trok zich bescheiden terug en sloot de deur van de sakristie. Sam gaf een uitvoerig verslag van wat hij in de schuur gezien en gehoord had. Toen zijn verhaal uit was vroeg hij:
'Wat zouden ze eigenlijk bedoeld hebben met het karweitje dat ze nog moesten opknappen voor ze verdwenen?'
'Precies wat ik van ze verwacht,' zei Nort halfluid.
Sam werd hier niet veel wijzer van. Maar Nort scheen geen zin te hebben om ophelderingen te geven. Hij tikte Sam op z'n schouder:
'Ik dank je, Sam. Je inlichtingen helpen me reusachtig. Je kwam als geroepen.'
Sam maakte een afwerend gebaar: 'Ik was toevallig in die schuur...'
De beweeglijke ogen van Nort begonnen te glinsteren: 'Juist daarom vroeg ik me net af of we dat toeval niet een handje zouden toesteken.'
'Wat wilt u daarmee zegen?'
'Je zou me nog meer kunnen helpen.'
'Bedoelt u dat ik voor u zou werken?'
Nort knikte. Hij was erg ingenomen met zijn inval: 'Ik zoek iemand voor een vertrouwelijke opdracht. Jij bent er voor geknipt.'
'Maar...' begon Sam te sputteren.
'Voor Meck en Buf hoef je niet bang te zijn,' stelde Nort hem gerust. 'Verder loop je niet veel risico als je doet wat ik zeg: je moet je baard afscheren, verhuizen en andere kleren dragen.'
'Mijnheer Nort...' wilde Sam nog opwerpen, maar Nort wuifde zijn bezwaren glimlachend weg. Hij pakte zijn portefeuille en gaf Sam enige bankbiljetten.
'Dit is een vergoeding voor je inlichtingen en voor de onkosten die je zult moeten maken,' zei Nort. 'Later krijg je meer.' Hij voegde er met een olijk knipoogje aan toe: 'Mijn opdrachtgevers betalen goed.'
Sam knikte en keek naar de bankbiljetten. Niet alleen dat geld had zijn laatste weerstand gebroken. Er was iets in de verduivelde Nort dat hem aantrok en hem dwong op het voorstel in te gaan. Nort gaf hem trouwens geen gelegenheid om na te denken. Hij duwde Sam een sleutelbos in de hand. Aan de ring hing een kaartje met een adres.
'Neem daar je intrek,' zei Nort. 'Op de binnenplaats van je nieuwe woning ligt een hoop oudroest. Je koopt een oude vrachtwagen. Die vind je wel voor een prikje. Dan ga je in oudroest handelen, snap je?'
Sam knikte aarzelend.
'Aan de andere kant van de straat, tegenover het huis, staat een soort pakhuis dat je goed in de gaten moet houden... Je zult er allicht oude kennissen zien binnenlopen.'
Nort wees hem op een sleuteltje dat aan de ring hing:
'Dit sleuteltje past op het hangslot van een hok onder het afdak. Je vindt er een telefoon in een kastje aan de muur.' Nort keek op zijn horloge en stond op: 'Ik zie je straks nog wel.'
'Mag ik hier blijven?' vroeg Sam.
'Pastoor Ems zal er geen bezwaar tegen hebben,' verzekerde Nort. 'Intussen laat ik je alvast scheergerei en andere kleren bezorgen,' beloofde hij, waarna hij haastig de sakristie verliet.
Som borg het geld op dat Nort hem gegeven had en schudde het hoofd. Hij was naar Vellem gekomen met de bedoeling Nort te vertellen wat hij wist en daarna weer te verdwijnen. En per slot van rekening werd hij als helper van Nort ingeschakeld tegen een stel kerels, die hij het liefst van al nooit had teruggezien.
Sam grinnikte in zichzelf en stopte zijn pijp. Hij troostte zich met de gedachte dat je niet altijd kunt doen wat je wilt. Soms is het zelfs zo, dat je precies het tegenovergestelde moet doen.

Het was een donkere maanloze nacht. Je moest eerst een poosje aan de duisternis wennen voor je de vage vormen van de wrakken op het autokerkhof te Vellem kon onderscheiden. Er ging iets spookachtigs uit van de afgedankte wagens die in hun betere dagen over de wegen hadden gesuisd. Ze leken nu grote levenloze insecten.
De stilte werd slechts verbroken door het zachte ruisen van de nabije populieren, een trein in de verte en honden die op afgelegen hoeven elkaar lange, eentonige verhalen toeblaften.
In de doorgang tussen de autowrakken bewogen twee schaduwen. Het waren Meck en Buf, die gebukt in de richting slopen van de kleine vrije ruimte, waar hun beschadigde wagen stond.
Ineens hield Meck Buf tegen. Hij had iets verdachts gehoord. Het was een moeilijk thuis te brengen geluid. Het groeide ineens uit tot een gillend gekrijs van vechtende katten. Hun nagels krasten op het koetswerk toen ze elkaar over de auto's achterna renden.
Meck en Buf wachtten tot de rust was weergekeerd en slopen toen naar hun wagen. Meck opende direct de kofferruimte. Buf haalde het reservewiel eruit. Maar toen ze ermee vandoor wilden gaan flitste opeens een stel koplampen aan.
De twee mannen sprongen opzij om de lichtbundel te ontwijken. Een tweede stel lampen doorboorde de duisternis. Hun felle straa l ving Meck en Buf op en dreef hen terug. Ze probeerden ijlings naar de andere kant te ontkomen en weer renden ze tegen een nieuwe lichtbarri�re op. Nog meer schijnwerpers flitsten aan en overspoelden het autokerkhof met een hel licht.
Verblind en overrompeld stonden Meck en Buf midden in de lichtbundels.
'Handen omhoog!' klonk het bevel van de commissaris.
Uit de smalle doorgangen kwamen Talboom, Nort, Dirk en de agenten op hen af.
Het was een idee van Nort geweest, Meck en Buf op die manier in de val te laten lopen. Hij raapte het reservewiel op dat Buf had laten vallen en zei:
'Dat gaan we nader onderzoeken.'
Op het politiebureau keek Nort de buitenband na, terwijl Dirk de leeggelopen binnenband op tafel legde en aftastte.
'Ik voel wat,' riep hij. 'Korrels zou ik zeggen.'
Nort nam een schaar, knipte de band door en schudde de inhoud voorzichtig op een donkergroen vloeipapier. Kristallen ritselden glinsterend uit de band. De grillige vlakken weerkaatsten fonkelend het licht. Talboom en Dirk bogen zich over de heldere stenen. Het was ruwe diamant.
'Diamantsmokkel!' stelde Talboom vast, want hij wist dat Meck er al vroeger voor veroordeeld was.
'Daar kan ik me nog niet over uitlaten,' antwoordde Nort. 'Wat ik zeker weet is dat Meck en Buf deze partij bij de heer Stefan Loeber hebben gestolen.'
'Stefan Loeber,' herhaalde Talboom peinzend.
Axel Nort was op die diefstal afgekomen. Hij werd gepleegd kort voor de zaak met het straalkacheltje begon. De commissaris ging even het proces-verbaal raadplegen voor de bijzonderheden.
'De diefstal werd aangegeven op de middag van de twaalfde mei,' zei Talboom. 'Loeber stelde de verdwijning van de diamanten vast toen hij om twee uur op zijn kantoor terugkwam...'
Nort had het proces-verbaal niet nodig om zijn geheugen op te frissen:
'Toen Loeber op het middaguur zijn kantoor verliet waren de diamanten er nog. Dus hebben de daders van de lunchpauze, tussen twaalf en twee, gebruik gemaakt om hun slag te slaan. Om precies te zijn: Buf wachtte buiten in de auto, terwijl Meck de diamanten stal. Om er ongehinderd mee buiten te komen werden de stenen in het element van het straalkacheltje gestopt, dat Meck weer in een koffer borg... Tot zover was alles vlot verlopen. Maar op de hoek van de Saffierstraat botste Meck tegen Sam Suffie op, die net zo'n koffertje droeg. Door het verwisselen van de koffertjes kwam Sam in het bezit van het straalkacheltje...'
'...verkocht het aan Elia...' ging Dirk opgewonden voort.
'...die het op haar beurt aan Nora Pinters verkocht...' vulde Talboom aan.
'...en waar Meck en Buf het tenslotte weer te pakken kregen.' besloot Nort. Hij toonde de reparatie aan de binnenband: 'Daarna hebben ze de diamanten door dit gat in de binnenband gestopt.'
Er volgde een korte stilte, die Talboom en Dirk hard nodig hadden om alles te verwerken. Nort had de hele geschiedenis samengevat in een notedop, steunend op de feiten, aangevuld door zijn opmerkingsvermogen en intu�tie.
'Hoe ben je op het idee gekomen dat de diamanten in het element van het straalkacheltje zaten?' vroeg Talboom.
'Door de kachelmuziek.'
Commissaris Talboom begreep het verband niet. Dirk evenmin, maar hij deed een poging om het raadsel op te lossen.
'Het werkte als een radio...' begon hij aarzelend.
'Of juister, als en kristalontvanger,' verbeterde Nort. 'Dat kwam door de diamanten die in het element zaten. De frequentie van de stenen moet overeen gestemd hebben met die van de radiogolven van de nabijgelegen zender. Dat was voor mij de eerste aanwijzing.'
'Een knap stukje werk, Nort!' zei Talboom bewonderend.
Nort glimlachte: 'Het geluk hield mij een handje.'
'Je hebt het ingewikkelde geval anders in verrassend korte tijd uit doeken gedaan,' protesteerde Dirk. 'Het raadsel van het zingende straalkacheltje opgelost, de gestolen diamanten gevonden en de dieven gesnapt...' Hij besloot vrolijk: 'Opgeruimd staat netjes.'
De glimlach waarmee Nort het overmoedig betoog van zijn jonge helper had gevolgd werd sceptischer.
'Opgeruimd noem jij dat?'
Door de toon waarop Nort dat zei en het gezicht dat hij erbij zette zakte het enthousiasme van Dirk weer.
Nort vervolgde: 'We staan pas aan het begin.'
Op zijn verzoek werden Meck en Buf het bureau binnengeleid.
'Wie is jullie baas?' vroeg Nort.
Buf perste zijn lippen op elkaar. Meck trok een onnozel gezicht.
Commissaris Talboom monsterde het tweetal. Na de onthullingen van Sam was hij met Dirk direct naar de hooischuur gereden om de gestolen politiewagen en de uniformen op te halen. Zo was die netelige kwestie uit de wereld geholpen zonder dat er een haan naar kraaide. Maar hij was niet vergeten dat ze hem een loer gedraaid hadden. Zeker niet als hij aan de gevolgen dacht die eruit hadden kunnen voortvloeien.
'Wie is jullie baas?' herhaalde hij de vraag van Nort.
'Wat voor een baas bedoelt u?' vroeg Meck schijnheilig.
'De man die jullie in de hooischuur hebben gezien!' beet de commissaris hem toe. 'We zijn ervan op de hoogte wat hij heeft gezegd en wat jullie na zijn vertrek hebben bedisseld.'
Deze verklaring van Talboom bracht vooral Buf in de war. Hij keek gealarmeerd naar Meck. Maar Meck hield zich op de vlakte, alsof het hem helemaal niet raakte. Buf paste direct zijn houding bij die van zijn gladde maat aan.
'We weten veel!' dreigde Talboom.
'Dan hoeven wij niets te vertellen,' grijnsde Meck terug.
De commissaris sloeg met zijn vuist op het bureau:
'Jullie maken de zaak alleen maar erger door te zwijgen... Die baas van jullie krijgen we toch wel,' vervolgde hij kalmer, 'dus kun je net zo goed praten.'
De twee mannen bleven stom voor zich uitstaren. Nort probeerde het op en andere manier.
'Mooi!' zei hij spottend, 'Blijf de baas maar trouw, nadat hij jullie rustig aan de politie heeft overgeleverd.
Naar de eerste reaktie te oordelen had Nort de vinger op een gevoelige plek gelegd. Meck herstelde zich echter dadelijk. Het kostte Buf ditmaal meer moeite om zijn zelfbeheersing te bewaren.
Nort haalde de kaart met de opgeplakte papiersnippers te voorschijn:
'Dat is het adres van Mimosa. Weliswaar een onvolledig en versnipperd adres, maar gemakkelijk weer samen te stellen. De snippers kwamen op een vreemde manier in ons bezit... Ik zou zeggen dat er opvallend slordig met een zo belangrijk adres werd omgesprongen.'
Meck grinnikte laatdunkend. Nort wendde zich tot hem:
'Als je denkt dat het adres een list was om mij naar Mimosa te lokken, dan is dat maar de halve waarheid. Jullie baas had het niet alleen op mij gemunt. Hij wist dat de politie ook naar Vellem zou komen. Zijn opzet was meteen met jullie af te rekenen, omdat jullie geprobeerd hebben de partij diamant te verdonkeremanen die in het gloei-element van het straalkacheltje zaten.'
De zet van Nort was raak. Buf gluurde naar zijn maat. Meck zei branieachtig:
'Laat je niet overdonderen, Buf. Hij verzint maar wat.'
'Zo!' antwoordde Nort, 'dan zal ik nog enkele bijzonderheden geven... Jullie zijn in Vellem met je auto tegen een boom gereden. Bij het onderzoek van de wagen werd een defect aan de stuurkolom vastgesteld.'
Nort preciseerde met nadruk: 'Een opzettelijk veroorzaakt defect... Toen jullie naar Mimosa gingen hebben jullie de auto bij de molen achtergelaten.'
Nort haalde een moer uit zijn vestzak te voorschijn:
'Ik heb daar deze moer gevonden. Ze werd op bevel van de baas uit de stuurkolom geschroefd. Toen jullie wilden vluchten maakte de eerste flinke schok de stuurinrichting onklaar.'
Ineens werd het Buf duidelijk waarom de baas zo uitdrukkelijk had bevolen dat ze hun auto bij de molen moesten achterlaten!
'Wie is jullie baas?' vroeg commissaris Talboom opnieuw.
Buf wiebelde op zijn stoel en bromde wat. Meck bestudeerde de neuzen van zijn schoenen. De twee mannen herinnerden zich maar al te goed de waarschuwing van de baas: zwijgen, wat er ook gebeurt.




Terug naar de inhoudsopgave

Vorige (4e) / Volgende (6e) hoofdstuk